Met beelden kun je impact maken en dat geldt helemaal als je een prachtige panorama schiet. Dat hoeft zeker niet moeilijk te zijn, maar je moet wel even weten wat je moet doen. Daarom vroegen we expert Dave Zuuring of hij wellicht de nodige uitleg kan geven. Laten we eerst simpel beginnen door te definiëren wat een panoramafoto is. Het is een beeld dat flink wijder is dan een standaard foto. Er zijn geen harde eisen, maar de gebruikelijke verhouding van een panorama is 16:9, echter kun je nog wat extremer gaan door met je beeldverhouding tussen 2:1 en 3:1 te gaan zitten. Een kwalitatief hoogstaande panorama wordt gemaakt door meerdere beelden naast elkaar te maken en deze in nabewerking samen te voegen, oftewel ‘stitchen’. Zeker bij grote afdrukformaten gaat zo’n beeld dan veel indruk achterlaten. Nog een belangrijke vraag die we stellen, wanneer ga je nu eigenlijk aan de slag met het maken van een panorama? Dat is natuurlijk een kwestie van smaak, maar soms heb je van die momenten dat je met een wijde groothoeklens niet heel dicht op je onderwerp kunt komen. Neem bijvoorbeeld een tegenoverliggende bergtop. Een wijd beeld kan dan juist de nodige kracht verliezen, omdat je te ver weg staat. Op zulke momenten is het slim om aan de slag te gaan met de panorama-techniek. Is de omgeving omringt met veel verticale objecten, zoals windmolens, bomen of grote gebouwen, ook dan kun je kiezen voor panorama. Uiteraard heb je wat materiaal nodig om een panorama te maken. We gaan dat even kort bespreken. Allereerst heb je uiteraard een camera nodig en in feite is iedere camera geschikt. Handig is het wel dat je kennis en verstand hebt van de belichtingsinstellingen. Immers als je een wijds beeld gaat fotograferen, dan wil je een evenwichtige belichting realiseren. Kijk dus goed naar de contrasten en vind een gemiddelde in je belichting tussen de hoeken van het panoramabeeld. Probeer dan ook handmatig hiermee aan de slag te gaan, zodat er geen grote verschillen ontstaan. Qua objectieven kun je eigenlijk alle brandpunten gebruiken. Besef echter wel dat een ultra-groothoek alles een stuk complexer maakt. Dan heb je hulpmiddelen nodig als een nodal slider om het parallax effect tegen te gaan. Nogal een technisch verhaal, dus daar gaan we je nu niet mee vermoeien. We houden het in deze blog laagdrempelig en gaan uit van standaard brandpuntsafstanden tussen de 24 en 400 mm. Belangrijk ingrediënt voor een goede panoramafoto is een stevig statief met handig balhoofd. Hoewel je werkwijze wat wordt vertraagd, zul je snel de voordelen zien van deze stabiele opstelling. Op deze manier is het gemakkelijk om telkens eenzelfde overlap te creëren, zodat ieder bewerkingsprogramma razendsnel jouw beelden kan verwerken tot een panorama. Kijk ook even goed naar het balhoofd dat je gebruikt en de assen waarover deze beschikt. Bovenop de bal zet je je camera vast in een klem, via een snelwisselplaatje. Bij veel koppen is deze klem niet te draaien, echter zijn er balhoofden op de markt te verkrijgen die wel horizontaal draaibaar zijn. Deze klemmen zijn ideaal voor panorama’s, want je camera kan op die manier namelijk perfect horizontaal draaien, zelfs als je statief niet volledig waterpas staat. Beschikt je statiefkop niet over deze functie, dan is er nog geen man (of vrouw) overboord. Er zijn namelijk ook losse panoraklemmen te verkrijgen. Naast deze klem kun je eventueel ook kiezen voor een leveling base. Dit product zorgt er eigenlijk voor dat je gehele systeem waterpas gezet wordt. Deze oplossing wordt vooral veel in de videowereld gebruikt. Tenslotte is het ook handig om een draadontspanner te gebruiken. Op die manier kun je snel werken, want je hebt immers een hand vrij om je camera met panoramaklem te draaien. Nog zo’n handige accessoire is een L-bracket of statiefgondel. Op dezelfde locatie, zonder je statief aan te hoeven raken, maak je heel snel een totaal andere panorama. Met deze producten kun je namelijk eenvoudig de camera (of lens) van landschap- naar portretmodus draaien. Nu je de juiste materialen hebt gekozen, is het uiteraard tijd voor actie. In principe hoeft het allemaal niet heel moeilijk te zijn. De basis is en blijft dat je een goed stabiel standpunt kiest en je apparatuur waterpas zet. In combinatie met een panoramaklem is het dan een kwestie van je camera bewegen en voldoende foto’s maakt met de nodige overlap. Denk daarbij aan zo’n dertig procent ten opzichte van het vorige beeld. Op die manier heb je voldoende materiaal om in ieder nabewerkingsprogramma een mooie panorama van je foto’s te maken. Uiteraard valt er nog meer te vertellen over het maken van een panorama. Dat zullen we binnenkort doen in een tweede deel. Daar gaan we dieper in op de verschillende valkuilen en het samenvoegen van de foto’s in het nabewerkingsproces. Dave Zuuring
Het draait allemaal om perspectief. Terwijl een nietsvermoedende wandelaar in alle rust aan het genieten is van het Bredaase Mastbos en het prachtige herfsttafereel aanschouwt, speuren twee tegemoetkomende macrofotografen de randen van het bospad af. Alsof ze op zoek zijn naar een verloren oorbel blijven ze aandachtig rondkijken. Macrofotografe én workshopbegeleider Judith Borremans houdt plotsklaps halt en meldt enthousiast: “Kijk, hier kunnen we ons voorlopig wel vermaken. Er staat voldoende mooi materiaal op ons te wachten.” Al snel is Klaas van Kruistum, tv-presentator, radio-dj en vooral ook enthousiast fotograaf, ter plaatse op de plek die vandaag als macro-speelveld fungeert. Wie goed kijkt en even door de knieën gaat, ziet inderdaad een heel smurfendorp verschijnen. Voor dit dankbare onderwerp, paddenstoelen dus, is het duo afgereisd naar het westen van Brabant. Judith zal hier haar ‘geheim’ delen met Klaas, om de kleine natuur op een grootse wijze vast te kunnen leggen. Niet alleen de tv-presentator profiteert overigens van haar kennis, want ook jij als lezer kunt wat opsteken van deze eenmalige en exclusieve macroworkshop. Wij delen in dit artikel namelijk de nodige tips die Klaas van Judith ontving om zijn Laowa 65 mm macrolens nog beter te benutten. Hopelijk inspireert het om zelf eveneens aan de slag te gaan met het vastleggen van de kleinste onderwerpen die de natuur ons biedt. Ga in de ochtend Zet je wekkertje maar lekker vroeg. Een macrofotograaf die graag gevleugelde insecten vastlegt, heeft namelijk een veel grotere kans van slagen op een mooi beeld als hij of zij voor of rond zonsopkomst in het veld staat. Deze groep dieren is namelijk koudbloedig, waardoor ze de zon nodig hebben om op te warmen. Als de insecten enige temperatuur in hun lijfje hebben zitten, zullen ze wegvliegen. Tot die tijd heb jij dus mooi de tijd om een vlinder, libelle of juffer zo mooi mogelijk vast te leggen en dat ook nog eens bij het mooiste licht van de dag. Het is niet voor niets dat ze ooit het spreekwoord ‘ochtendstond heeft goud in de mond’ hebben bedacht. Heb je moeite om je bed in alle vroegte te verlaten? Wees gerust, er zijn uiteraard meer dan genoeg natuurlijke onderwerpen te fotograferen met een macrolens, ook midden op de dag. Denk bijvoorbeeld aan paddenstoelen. Je zult dan wel wat meer moeite moeten doen om je beeld van prachtig licht te voorzien, maar daarover later meer. Minder zorgen Doordat Judith vanaf statief werkt, is een lage sluitertijd geen enkel probleem. Deze methode gebruikt ze bewust, vanwege drie redenen. Ze weet zeker dat ze een beeld van hoge kwaliteit kan schieten, omdat ze haar ISO laag kan houden aangezien haar sluitertijd nauwelijks een rol speelt. Zeker in het geval van paddenstoelen, die niet of nauwelijks bewegen. De andere reden is het feit dat ze zich bewuster is van de compositie. Ze kijkt meer secuur naar het beeld als dit niet continu verandert door haar eigen handen en lichaam. Het kost wat meer tijd, maar de uiteindelijke compositie zal sterker uit de verf komen. Nog een voordeel door het werken vanaf statief is dat die eerdergenoemde handen juist vrij zijn. Ze hoeft de camera niet vast te houden, maar kan bijvoorbeeld zelf een extra lichtbron vasthouden of een interessant voorwerp op de voorgrond van het beeld plaatsen. Probeer dat maar eens te doen terwijl je de camera in je handen hebt. Hoe lager, hoe vager De focus op de juiste plek. Je wilt zelf bepalen waar de ogen van de kijker naartoe getrokken worden. Judith speelt daarom zoveel mogelijk met scherptediepte. Zodoende is haar Canon R5 ingeschakeld op diafragmavoorkeurstand, zodat zij zich volledig kan richten op deze handeling. Haar gemakkelijke ezelsbruggetje… Hoe lager, hoe vager. Door een diafragma van f/2.8 te gebruiken, kan ze veel diepte creëren in haar beelden en kan ze precies bepalen waar ze de aandacht op wil vestigen. Om de optimale scherpte te ontvangen, gebruikt ze de zoomfunctie van haar live view om het scherptepunt te controleren. Daarnaast schiet ze haar macrobeelden met een afstandsbediening, waardoor ze niet hoeft te vrezen voor bewegingsonscherpte doordat de camera beweegt én verandert haar compositie niet meer. Een klein tikje levert bij macrofotografie namelijk al een heel ander tafereel op. Dat wil je uiteraard voorkomen. En wederom een pluspunt van deze werkmethode, ze heeft een handje vrij om eventueel een extra element toe te voegen aan haar beeld. Creëer je eigen schaduw Het statief en de afstandsbediening zorgen ervoor dat je dit punt met gemak uit kunt voeren. Zie je nu dat het hoofdonderwerp in hard zonlicht staat, dan kun je dit heel snel en effectief oplossen. Doordat je je handen vrij hebt, plaats je namelijk heel gemakkelijk een reflectiescherm tussen de zon en je onderwerp. Op die manier creëer je je eigen schaduw. Hierdoor ontstaat er een veel zachter beeld en als bonus zie je ook nog eens prachtige pasteltinten in je foto terug. Wil je je handen weer vrij hebben, dan is een klem een zeer handige tool. Deze zet je vast aan het statief, waardoor je je niet meer druk hoeft te maken om een geschikte schaduwplek. Wel regelmatig checken natuurlijk of het scherm niet wat gedraaid moet worden in verband met de stand van de zon. Nog een stukje lager Eén van de belangrijkste lessen die Klaas van Kruistum te leren krijgt deze dag, ga zo laag mogelijk. Dankzij de gebruikte Benro Bat is dit een koud kunstje. Poten volledig omkeren en klaar is kees. Wel is het handig om een statiefgondel voor je lens te gebruiken. Op die manier hoef je je camera namelijk niet op zijn kop te gebruiken. Schuif de poten ook wat uit, zodat je net even wat meer werkruimte rondom je camera hebt. Via live view is snel te zien dat die werkhoogte van zeer groot belang is. Een paar millimeter lager levert al gelijk een heel ander beeld op. Huidige camera’s zijn meestal voorzien van een handig klapschermpje, waardoor je je ook niet in allerlei bochten hoeft te wringen. Naast het lage standpunt behoor je ook vooral goed te kijken naar de achtergrond. Die is net zo belangrijk als het hoofdonderwerp. Heb je je paddenstoel in de schaduw gezet, dan is het fijn om achter het onderwerp een lichte plek te hebben. Op die manier gaat de aandacht automatisch richting de paddenstoel. Voeg licht toe Next level als het gaat om perfectie op detailniveau. Naast de zon is het ook handig om een eigen lichtbron te gebruiken. Doordat je macro schiet, hoeft dit geen megagrote lamp te zijn om effect te hebben. Zet een compact lampje op een ministatiefje en je kunt heerlijk spelen om bijvoorbeeld meer licht op de achtergrond te krijgen. Kun je de kleur aanpassen op de lichtbron? Dan zou je ook kunnen kijken naar het toevoegen van een contrastkleur. Op die manier is het bijvoorbeeld mogelijk om een paddenstoel te voorzien van een mooi gekleurd ‘tegenlicht-randje’. Doordat zo’n LED-lamp een relatief kleine lichtbron is, zal het licht ook vrij hard zijn. Hierdoor gebruikt Judith dit soort bronnen nooit als hoofdlicht om het onderwerp uit te lichten. Het dient dus puur als ondersteuning om ‘lichtjes’ wat extra detail toe te voegen. Kleine video-impressie van deze dag. Videowerk door Arno de Voogd. Doe het gelijk goed Een snelle tip, en misschien voor veel fotografen ook een logische. Probeer in het veld al zoveel mogelijk goed te doen. Iedereen kan de nodige magie uit een bewerkingsprogramma halen en een takje verwijderen, maar probeer dat zoveel mogelijk te vermijden. Je bent sneller klaar met bewerken en de voldoening is een stuk groter als je direct een prachtig resultaat op je scherm ziet staan. Blijf lekker prutsen Waar draait het eigenlijk om als je aan het macrofotograferen bent? Die fantastische plaat die je schiet of het plezier dat je in het veld beleeft? Judith kan zichzelf helemaal verliezen tijdens het schieten van macrobeelden. De voornaamste reden, lekker bezig zijn met prutsen. Een blaadje op de voorgrond plaatsen, een takje aan de linkerzijde van de ideale compositie verwijderen of een lichte vlek elimineren door een reflectiescherm te gebruiken. Het zoeken naar een mooi beeld, dat is hetgeen waar ze blij van wordt. De opbouw van een eigen setting kost tijd en het voelt als puzzelen voor gevorderden. Geduld is dan ook echt een schone zaak als het op macrofotografie aankomt. Als je trouwens Judith Borremans’ Instagram- of Facebook-pagina bekijkt, raak je wellicht overdondert van alle prachtplaten die ze schiet, maar ook zij laat op social media natuurlijk enkel haar parels zien. Niet elke poging is uiteraard raak bij haar. Feit is echter wel dat ze er vaak op uit trekt om te fotograferen, hierdoor veel ervaring opdoet en op die manier haar kansen op een mooi beeld vergroot. Daarbij is het tevens van belang dat je je eigen richting en smaak blijft volgen. Het is prima om inspiratie op te doen bij anderen, maar ga niet alles klakkeloos kopiëren. Maar, misschien wel de meest belangrijke tip die Judith kan meegeven aan macrofotografen, is de volgende; blijf lekker prutsen en geniet vooral van het moment. Jarno van Osch
Toch is het goed om deze regels van de fotografie te kennen. Het zijn namelijk fijne handvatten die ervoor zorgen dat je op weg wordt geholpen naar betere foto's. Als je weet wat doorgaans mooie composities zijn, dan helpt deze kennis om aantrekkelijkere beelden te maken. Als je weet hoe je de meest optimale scherpte bereikt, dan behoren onscherpe foto's tot het verleden. De vuistregels van de fotografie helpen je dus om betere beelden te maken. Maar als je deze regels eenmaal kent en ze toepast, is het juist een uitdaging om ze weer los te laten. Om juist helemaal tegen de regels in te gaan, lekker creatief bezig te zijn. Door deze regels los te laten, doorbreek je sleur en kun je verrassende resultaten boeken. Daarom zetten we de bekendste regels op een rij en laten zien hoe je met deze regels kunt breken én toch mooie foto's kunt maken. De regel van derden De heilige graal in de fotografie (en al eeuwenlang in de schilderkunst) is de regel van derden, oftewel "de gulden snede". Deze regel stelt dat de belangrijkste onderdelen in een foto op een derde zouden moeten staan. Verdeel een foto met vier lijnen in negen vlakken (denk aan boter, kaas en eieren). De belangrijkste onderdelen moeten dan op de lijnen worden geplaatst. Of nog beter… Op één van de vier snijpunten waar twee lijnen elkaar kruisen. Dan heb je een traditionele en aantrekkelijke compositie. Als je deze regel altijd hanteert, plaats je bijvoorbeeld nooit de horizon in het midden van je landschapsbeeld. Ook een portret plaats je dan niet centraal, maar altijd aan de linker- of rechterkant. Om deze regel te kunnen doorbreken is het goed om je te realiseren waarom deze regel er is. Een foto is een afbeelding met maar twee dimensies, waarin geen beweging zit. Omdat wij in de werkelijkheid drie dimensies zien en er in het echte leven altijd beweging is, simuleren we deze in de fotografie graag. Door een wandelend persoon aan de zijkant te plaatsen is er ruimte voor de persoon om te lopen. Hiermee simuleren we eigenlijk beweging. Door een horizon op een derde te plaatsen, creëren we als het ware diepte in de foto. Als je weet hoe je de gulden snede kunt toepassen om diepte of beweging te simuleren, weet je dus ook wat je moet doen als je juist géén diepte of beweging wil hebben. Je kunt dan deze regel doorbreken. Maar ook als het onderwerp al voldoende diepte van zichzelf heeft, kun je deze regel doorbreken. Als een portret kracht moet uitstralen of heel confronterend moet zijn, plaats deze dan eens midden in de foto en zie wat het effect hiervan is. Als je een portret pontificaal in het midden van de foto plaatst, dan gaan de ogen van kijker direct naar het onderwerp. Er is geen ruimte om te 'dwalen'. Afhankelijk van de persoon die je fotografeert en de emotie die je bij de kijker wilt opwekken, kan deze centrale plaatsing een heel krachtig instrument zijn. Kijkruimte en bewegingsruimte Een andere regel in de fotografie is dat een model kijk- of bewegingsruimte moet hebben. Dit betekent dat wanneer je een portret maakt waarbij het model niet frontaal in de camera kijkt, er ruimte moet zijn aan de zijde waar de persoon naar toe kijkt. Dit geeft de kijker het gevoel dat er aan die zijde iets te zien is. Zo ook bij bewegende onderwerpen als een lopend persoon, rennend dier of rijdend voertuig (zie blogartikel ‘hoe maak je betere motorsportfoto’s?’). Het is mooi als er in de richting van de beweging ruimte is. Het onderwerp heeft hierdoor als het ware de vrijheid om te bewegen. Hiermee simuleert de fotograaf een beweging. Maar er kunnen situaties zijn waarin je juist het tegenovergestelde gevoel bij de kijker wil opwekken. Stel je voor dat je een reportage moet maken van iemand die 'opgesloten' is. Dit kan zowel fysiek als mentaal opgesloten zijn. In zo'n geval zou je bij de kijker een emotie op kunnen wekken door het portret juist géén kijkruimte te geven. Dus ook hier geldt dat het goed is om te weten waarom de regel er is, wat de regel doet en wat je kunt bereiken door deze regel te doorbreken. Bij bewegingsruimte geldt ongeveer hetzelfde. Normaal gesproken geef je een bewegend onderwerp ruimte in de foto om naar toe te gaan, maar soms wil je het verhaal anders vertellen. Je wil dan niet laten zien wat er komt, maar wat er is geweest. Je wil niet laten zien waar de persoon naar toe gaat, maar juist waar hij vandaan komt. Denk aan de gekleurde rookpluimen van een vliegtuig bij een vliegshow of de verspringer die zojuist een enorme afstand heeft overbrugd. Als je weet hoe lege ruimte in een compositie werkt, hoe dit het verhaal ondersteunt, dan kun je de regel omdraaien om een tegenovergesteld effect te bereiken. De rechte horizon Iedere landschapsfotograaf zal je vertellen dat het een doodzonde is om een foto te maken waarbij de horizon niet horizontaal in beeld is. Vaak wordt deze horizon achteraf minutieus rechtgezet in de nabewerking en dit is natuurlijk ook wel terecht. Een scheve horizon ziet er gewoon niet goed uit. Zeker als er ook nog eens water in beeld is, want dit water lijkt dan namelijk weg te lopen uit de scheve foto. Toch kan het acceptabel zijn om een horizon een keer scheef in beeld te zetten. De truc is dan wel om deze horizon niet een klein beetje scheef te laten lopen, maar juist heel erg scheef. Hiermee geef je duidelijk aan dat deze scheve horizon een bewuste keuze is en kan een verrassend beeld opleveren. Dit geldt voor alle lijnen waarvan de kijker weet dat ze in het echt ook recht zijn. Bijvoorbeeld de muren van een huis. Iedereen verwacht dat deze recht zijn en verticaal lopen. Bij deze verticale lijnen kan het een spannend beeld opleveren als je ze juist niet recht laat lopen en ook hier geldt de kunst van het overdrijven. Dus wil je een hoog gebouw fotograferen, ga dan eens bijna tegen het gebouw aan staan en fotografeer schuin omhoog. De enorme vertekening die je dan krijgt, is wellicht spannender dan een foto waarop het gebouw gewoon recht staat. De juiste belichting De vuistregel is dat een foto goed belicht moet zijn. Vaak wordt hierbij gekeken naar het histogram van de foto. Sommige fotografen vinden dat er altijd doortekening moet zijn in de lichte delen van de foto en dat de donkere delen niet dichtgelopen mogen zijn. Dit is echter een nogal technische benadering van de fotografie, die niet veel over laat aan de creativiteit van de fotograaf. Het is verstandig om jezelf te trainen om een opname perfect te belichten, maar er is niets wat je weerhoudt om het ook een keer anders te doen. Een opname onderbelichten kan een bepaald gevoel oproepen. Denk aan een foto van een bos waarbij een onderbelichting voor een dramatische sfeer zorgt. Een portret van een kind kun je overbelichten, zeker als je het beeld uiteindelijk in zwart-wit afdrukt. Door de vele lichte tonen kan een afdruk dan een serene sfeer krijgen. Als we altijd foto's zouden maken waarbij het histogram een mooie verdeling in het middendeel vertoont, zou de fotografie een stuk saaier zijn. Er zouden geen High-Key of Low-Key beelden bestaan. Een High-Key foto is een opname waarbij er bijna geen donkere delen aanwezig zijn en het histogram bijna geheel aan de rechterzijde (de lichte tonen) bevindt. Voor een Low-Key foto geldt juist het omgekeerde. Er zitten bijna geen lichte delen in en het histogram laat alleen informatie aan de linkerzijde zien. Er is ook helemaal niets mis met het af en toe helemaal uit laten bijten van de lichte delen in een foto. Denk bijvoorbeeld aan een persoon die een tunnel uit loopt. Door het lichte deel aan het einde van de tunnel uit te laten bijten, is er van de wereld buiten de tunnel helemaal niets meer zichtbaar. Dit zorgt voor extra spanning en de kijker kan zelf fantaseren over wat er aan het einde van de tunnel is. Een helemaal dichtgelopen donker gedeelte van een foto kan ook werken. Zeker in een zwart-wit foto kan dichtgelopen zwart veel kracht uitstralen. Scherpte Voor beginnende fotografen is scherpte in een foto een element waaraan veel waarde wordt gehecht. Het idee is dan vaak ook dat een foto altijd scherp moet zijn, of tenminste het onderwerp dient scherp te zijn. Toch zijn er in het verleden vaker onscherpe foto's de winnaars geweest van de fameuze World Press Photo. Hoe kan dat dan? De reden is dat de boodschap, de sfeer of het verhaal van een foto veel belangrijkere elementen zijn dan een technisch aspect als scherpte. Een foto hoeft dus niet altijd scherp te zijn. Met de scherpte – of onscherpte – mag je dus spelen. Dit kan op twee manieren: door anders scherp te stellen of door bewust beweging in het beeld op te nemen. Als je het hoofdonderwerp in een foto bewust onscherp weergeeft, kan dit een bepaalde spanning oproepen of een heel dromerige sfeer. Dit kun je bereiken door met een open diafragma (laag diafragmagetal) te werken. Hierdoor kun je selectief delen in het beeld scherp weergeven, maar ook onscherp. Zorg er wel voor dat de onderwerpen nog enigszins herkenbaar blijven. Als alles een wazige onherkenbare vlek wordt, kan alleen het label 'kunst' de foto nog redden. De tweede manier is door beweging in het beeld op te nemen. Dit kan ook weer op meerdere manieren. Als je een bewegend onderwerp fotografeert, kun je met een langere sluitertijd dit onderwerp bewogen weergeven. Dit geeft soms een dynamischer beeld dan bij een korte sluitertijd waarbij de kijker niet meer kan zien dat het onderwerp bewoog. Bij stilstaande onderwerpen kun je experimenteren met het bewegen van de camera. Bij avondopnames waarbij er heldere lichtbronnen zijn kan dit een leuk beeld opleveren. Je kunt experimenteren met verschillende bewegingen, langzaam of snel, naar links en rechts of naar boven en beneden. Maar je kunt de camera ook naar het onderwerp toe, of van het onderwerp af bewegen. Een bijzondere variant hiervan is het in- of uitzoomen van de lens tijdens een opname met lange sluitertijd. Hiervoor kun je het beste de camera op een stevig statief zetten, zodat je een soepele zoombeweging kunt genereren met de onscherpte op de juiste plaats. Om de sluiter van je camera lang open te kunnen houden zonder dat overbelichting ontstaat, is het mogelijk om filters te gebruiken. Op die manier ben je in totale controle en kun je zeer fraaie beelden schieten. Vaans Ruijten
Tip 1 – Sluit gevaar uit De meest belangrijke tip zorgt dan niet direct voor een beter eindresultaat, maar wel dat je deze tak van fotografie langer dan één dag kunt uitvoeren. Het is namelijk van kritiek belang dat je voor jezelf en alle omstanders een zo veilig mogelijke werksituatie creëert. Heb je nog nooit aan een circuit gestaan? Vraag dan een ervaren motorsportfotograaf waar je precies op moet letten. Daarnaast is het van belang om de instructies van baancommissarissen op te volgen. Zij weten precies waar je wel en niet kunt gaan staan om motorsportfoto’s te maken. Ga ook zelf na waar eventueel een motor terecht kan komen als deze uit de bocht vliegt. De binnenzijde van een bocht is automatisch de meest veilige optie, maar het kan zijn dat je op zoek bent naar een andere beeldhoek. Als je daarvoor de buitenkant wilt gebruiken, neem dan flink wat marge en houd daarbij de snelheid in gedachten. Een crashende minibike zal minder ver naast de baan terechtkomen dan een supersnelle superbike. En denk ook goed na als je eventueel het circuit wil oversteken. Bij sommige motorsporten en wedstrijden is dit sowieso uitgesloten, maar mocht het mogelijk zijn, kijk dan echt goed uit. Steek over op een overzichtelijke plek en bouw flink wat marge in wat betreft de volgende coureur die gaat komen. Wees zeker en laat je niet verrassen. Een struikelpartij, zeker op een zanderige motorcrossbaan, is zo gemaakt. Tip 2 – Werk stabiel voor een beter resultaat Wil jij de slagingskans van scherpe motorsportfoto’s verhogen? Ga dan aan de slag met het creëren van een zo stabiel mogelijke basis. Zorg voor een juiste ondersteuning van je camera en lens. En dat is broodnodig, want voor motorsportfotografie gebruik je vaak niet al te lichte spullen. Al snel heb je een serieuze camera met flinke telelens te pakken om tot goede resultaten te komen. Er zijn overigens meerdere technieken beschikbaar om langs de baan stabiel te kunnen werken. Zonder benodigdheden kun je gebruikmaken van een driehoek. Daarvoor zet je de elleboog van de ondersteunende arm tegen je lichaam aan. Op die manier creëer je een redelijk stabiele basis, met als resultaat dat je je kansen vergroot op vlijmscherpe foto’s. Een andere goede oplossing is het gebruik van een monopod, zoals de Benro MMA49C. Gebruik deze in combinatie met een specifieke kop en je bereikt altijd een stabiele basis voor je camera en telelens. Voor een goede gewichtsverdeling gebruik je de gondel van je lens als bevestigingspunt. We geven toe, het vergt enige oefening om de voordelen van een monopod optimaal te benutten, maar als je het eenmaal onder de knie hebt, dan wil je niet meer anders als het gaat om motorsportfotografie. Tip 3 – Ga aan de slag met je panning-skills Niet alleen voor coureurs is snelheid een belangrijke tool. Dat geldt ook voor een motorsportfotograaf. En dan hebben we het vooral over panning. Door je camera mee te bewegen in de richting van het onderwerp, kun je snelheid in je foto verwerken. Een goede autofocus helpt daarbij, maar alsnog is het de fotograaf die een goede timing moet hanteren. Belangrijk is om de snelheid van het voertuig goed in te schatten, want daar pas je dan weer de snelheid van je camerabeweging op aan. Omdat pannen geen gemakkelijke techniek is, is het raadzaam om als beginner met redelijk snelle sluitertijden te starten. Denk aan een sluitertijd van 1/1600. Heb je dat onder de knie, dan zak je rustig naar langzamere sluitertijden. Verder is het ook raadzaam om wat ruimte rondom je onderwerp aan te houden, want ook dat vergemakkelijkt de kans van slagen. Na verloop van tijd kun je een steeds krapper kader gebruiken. Tip 4 – Wees creatief voor verbluffende resultaten Iedere fotograaf kent het wow-gevoel als er een mooi resultaat op de achterzijde van de camera verschijnt. Bij motorsportfotografie is dat uiteraard niet anders, maar vergis je niet dat het moeilijk is om de daadwerkelijke scherpte op dat kleine schermpje te zien. Juich dus niet te vroeg. Eenmaal je foto’s ingeladen op de computer is een betere beoordeling mogelijk. En op zo’n moment kan alsnog dat vreugdesprongetje ontstaan. Dat bereik je sneller als je probeert om de nodige ‘magie’ in je motorsportfoto te gooien. Dat lukt met extreem langzame sluitertijden en door een portie creativiteit erop los te laten. Slaag je erin om die twee ingrediënten aan je motorsportfoto toe te voegen, dan is het echt juichen geblazen als je het eindresultaat op een grote monitor ziet verschijnen. Om in die zone terecht te komen, zijn er drie duidelijke adviezen die we je tenslotte mee willen geven. Blijf oefenen en geef niet te snel op. De pan-techniek leren, vergt echt flink wat tijd. Daarnaast is het goed om je te verdiepen in de motorsport, zodat je een beter beeld hebt van wat je te wachten staat. Het stelt je in staat om gemakkelijker te voorspellen wat er op de baan zal gebeuren. En als laatste is het raadzaam om heel goed naar je eigen eindresultaten te kijken. Zijn ze echt haarscherp of kun je een volgende keer misschien nog wat verbeteren wat betreft standpunt? Laag bij de grond zorgt automatisch voor meer dynamiek, maar is ook een stuk moeilijker voor elkaar te krijgen. En uiteraard, vragen staat vrij. Lukt het met pannen niet om een scherpe foto te schieten, raadpleeg dan eens een ervaren motorsportfotograaf. De meeste fotografen zijn echt wel bereid om je wat op weg te helpen. Jarno van Osch
|
ArchievenCategorieën
Beeldbelang
|